De dag van deportatie is aangebroken. Halverwege hun ochtendlof zeggingen wordt er op de deur gebonsd.
Ze moeten gaan. Tamarah dwingt zichzelf terug te denken aan Gods woorden eerder die week. 'Er is hoop
voor mijn nakomelingen, zij zullen uit het land van de vijand wederkomen.' Met de kleine Rebekkah verstopt
in haar jas verzamelen ze buiten en worden vervolgens afgevoerd.
Dan gaat het snel. Twee vrouwen dwingen haar met geweld uit haar jas. 'Rebekkah!' roept ze hen na. Een
van de vrouwen kijkt om. 'Rebekkah!' raspt Tamarah opnieuw, dan wordt alles zwart.
Rebekkah groeit op bij, naar wat zij weet, haar vader en moeder. Na het overlijden van haar moeder
staat er een onbekende vrouw voor haar deur. Ze vertelt dat Rebekkah geen Poolse is maar Joods en
in de oorlog gedeporteerd is naar Sobibor. Aan die verschrikking is ze ter nauwernood ontkomen.
Ze vraagt haar naar een gouden hanger, die ze droeg toen ze werd gevonden ... Rebekkah is totaal
overrompeld en weet van niets. Vanaf die dag neemt haar leven een heel andere wending.