Op 1 juli 1903 liet papa Abran voor het eerst zijn startvlag van de Tour de France vallen. 60 renners vertrokken vanuit Montargis (een voorstadje van Parijs) naar Lyon. Ze stortten zich op deze zonnige woensdagmiddag in een avontuur dat zijn weerga niet kende.
In de eerste decennia van de Ronde van Frankrijk moesten de coureurs niet alleen de strijd met elkaar aangaan, maar ook met de nachtelijke duisternis, loodzware onverharde wegen, nooit eerder beklommen bergen, honger, dorst en extreme hitte en kou.
De renners groeiden uit tot helden en overaal waar ze kwamen liepen dorpen en steden uit. Iedereen wilden de Reuzen van de Weg met eigen ogen zien. Niet alleen de kampioenen, maar ook de 'touristes-routiers', de renners uit de tweede lijn, werden bewonderd. Het uitrijden van de Tour de France werd algemeen gezien als een uitzonderlijke prestaties.
Over die renners, die al voor de Eerste Wereldoorlog de basis legden voor het huidige wereldwijde succes van de Tour gaat De Tour van Toen (1903 - 1918)
Dit artikel is niet meer leverbaar. Neem contact op voor meer informatie of alternatieven.