Met zijn zesentachtig 'Preken op het Hooglied' heeft Bernardus van Clairvaux (1090-1153) een meesterwerk binnen de Latijnse literatuur geschreven. Heel vroeg in zijn loopbaan als abt moeten hem de hoofdlijnen voor ogen hebben gestaan. Toch zou hij nog lang wachten voor hij er daadwerkelijk aan begon. Het werd een levenswerk, dat hij maar enkele jaren voor zijn dood heeft voltooid. Het resultaat is een hoogtepunt in de Latijnse christelijke retoriek. Het legde de basis voor een hele traditie van commentaren op het Hooglied, maar is tevens van groot belang geweest in de ontwikkeling van de christelijke mystiek. In dit deel zijn de eerste drieëntwintig 'Preken' vertaald. Zij behandelen de eerste drie verzen van het Hooglied als een aaneengesloten verhaal van zwakte en overgave, van wachten en verwachten. Achtereenvolgens concentreert Bernardus zich op de kus, de zalven, de voorraadkamers en het slaapvertrek. Vaak zijn de beelden zinnelijk maar steeds vormen ze een opstap naar een geestelijke werkelijkheid. De 'Preken' moeten in zekere zin gelezen worden als 'colleges'. Bernardus spreekt er zijn 'studenten' in aan, niet alleen monniken maar elke lezer die zich door de lectuur aansluit bij het hoger spiritueel onderwijs dat het klooster voor Bernardus in feite is.