In Augustinus'oeuvre is de weerslag van zijn polemische instelling en interesse goed te zien. Tal van werken dragen titels met daarin het woord'tegen'(het Latijnse contra of adversus), variërend van het vroege Uitleg van Genesis 1-3 tegen de Manicheeërs (389) en de Psalm tegen de Donatisten (394) tot het late en omvangrijke Tegen Julianus (421) en Tegen de Ariaan Maximinus (428). Tot in Augustinus'allerlaatste werk, het Onvoltooide werk tegen Julianus (429), speelt de bestrijding van afwijkende ideeën en argumenten heel zichtbaar een hoofdrol. Daar staat tegenover dat de'contra-titels'meestal niet van Augustinus zelf stammen, en dat veel polemische werken zijn geschreven op verzoek van anderen.
Ook in minder openlijk polemische werken wil de kerkvader nogal eens van leer trekken tegen belangrijke en minder belangrijke'ketterijen'. Of het nu om Donatisten of Manicheeërs gaat, om Arianen, om Priscillianisten of Pelagianen, op velerlei pagina's het oeuvre van Augustinus komen ze voor, en meestal in negatieve zin. Zo bespreekt en verwerpt hij hun denkbeelden in zijn talloze preken voor het volk en in zijn invloedrijke Belijdenissen (397) en levert hij ook op filosofisch niveau daarmee strijd in De stad van God (413).
Tegen die achtergrond wekt het geen verbazing dat Augustinus zelfs een apart overzicht van ketterijen heeft nagelaten. Het is deze tekst, Ketters en scheurmakers (Latijn: De haeresibus'over ketterijen'), die in deze uitgave centraal staat. Het betreft een van de laatste geschriften van Augustinus, geschreven in 428, krap twee jaar voor zijn dood. Wat bezielde Augustinus om zo laat in zijn schrijversleven een catalogus van ketterijen samen te stellen? En wat wilde hij ermee bereiken?
Zoals wel vaker bij Augustinus'werken is de aanleiding voor het schrijven een concreet verzoek van een bevriend persoon. Ketterijen en scheurmakers is geschreven op uitdrukkelijk verzoek van Quodvultdeus (eind 4e eeuw-454), een kerkelijke schrijver en diaken uit Carthago (kort na Augustinus'dood zou hij bisschop van Carthago worden).
Dit geschrift van Augustinus is niet eerder in het Nederlands vertaald. Als brontekst werd de Latijnse editie van de Nuova Biblioteca Agostiniana van Città Nuova te Roma aangehouden (online via www.augustinus.it).
Op drie plaatsen is gekozen voor een andere lezing: 46(8) rursus in feminas i.p.v. rursus feminae; 46(10) ac per hoc sequitur i.p.v. per hoc sequitur eos; 46(10) quasi purgatores i.p.v. quasi purgatores qui. Verder werd de Latijnse tekst voor deze leesuitgave aangepast op punten van spelling (geen'v'en'U'maar'u'en'V'), hoofdlettergebruik en interpunctie. Ook werd het Latijn zo opgemaakt en in alinea's onderverdeeld dat tekst en vertaling zoveel mogelijk parallel lopen.
Voor de verdere bewerking is de brontekst in ongeveer tien gelijke delen gesplitst en verdeeld over de beide vertalers, die elk een eerste Nederlandse versie van de hun toebedeelde passages maakten. Vervolgens lazen zij elkaars werk nauwgezet en becommentarieerden het inhoudelijk en stilistisch in detail. De herziene versies van de teksten zijn daarna tot een geheel samengebracht en verder stilistisch geharmoniseerd. De vele namen van ketterse stromingen zijn in afwijking van Van Dale, consequent met hoofdletters geschreven. Dit is gedaan vanwege hun centrale belang in deze tekst en omwille van de duidelijkheid. Vanzelfsprekend zijn beide vertalers samen verantwoordelijk voor het geheel.